Ten gevolge van de seizoenen verandert de lengte van het dagdeel en het nachtdeel van de dag door het jaar heen. Gedurende de zomermaanden gaat de zon vroeg op en laat onder zodat het dagdeel beduidend langer duurt dan het nachtdeel. Tijdens de wintermaanden is dit natuurlijk andersom. Alleen bij het begin van de lente en het begin van de herfst zijn dag en nacht gelijk van lengte. Dit treedt op rond 21 maart en 22 september en deze dagen staan daarom ook bekend als de equinoctia of de nachteveningsdagen.
Al vanaf de vroegste tijden was het gebruikelijk om zowel het dagdeel als het nachtdeel in een vast aantal gelijke uren te verdelen. De zo verkregen uren werden ongelijke uren genoemd omdat de lengte van een dag uur en een nacht uur niet gelijk waren, behalve dan tijdens de equinoctia. Voor het dagelijkse leven maakte dit niet uit en zonnewijzers werden ook zo geconstrueerd dat je het juiste uur meteen uit de zonneschaduw kon aflezen. Alleen voor sterrenkundigen was gebruik van ongelijke uren onhandig en voor hun berekeningen maakten zij dan ook meestal gebruik van gelijke uren.