Gedurende de middeleeuwen was het gebruikelijk om de uren van het dagdeel te nummeren vanaf zonsopgang (horae diei) en evenzo de uren
van het nachtdeel vanaf zonsondergang (horae noctis). De uren in het dagdeel werden, naar Romeins gebruik, oorspronkelijk in vier groepen
(stationes) van elk drie uren ondergebracht. Deze werden in de middeleeuwen ook vaak benoemd naar het uur waarmee de periode werd beëindigd.
mane (ook tertia): 1ste tot het 3de uur van de dag.
ad meridiem (ook sexta): 4de tot het 6de uur van de dag. De moderne afkorting a.m. (i.e. vóór de
middag) is hiervan afgeleidt.
de meridie (ook post meridie of nona): 7de tot het 9de uur van de dag. De moderne afkorting p.m. (i.e. na
de middag) is hiervan afgeleidt.
suprema: 10de tot het 12de uur van de dag.
Evenzo werden de uren in het nachtdeel in de vier volgende nachtwaken (vigiliae) van drie uur elk ondergebracht:
caput vigiliarum (ook prima vigilia, prima statio of conticinium): 1ste tot het 3de uur van de nacht.
vigilia media (ook secunda vigilia of intempestum): 4de tot het 6de uur van de nacht.
gallicantus (ook gallicinium, cantus pullorum of cantus gallorum): 7de tot het 9de uur van de nacht.
vigilia matutine (ook vigilia matutinalis, antelucanum of antelucanae horae): 10de tot het 12de uur van de nacht.
Zeven van deze uren stonden bekend als de canonieke uren (horae canonicae) of daggetijden vanwege de gebeden en
andere rituelen die monniken en geestelijken gedurende deze uren moesten verrichten. De namen van deze uren herinneren vaak nog aan de rituelen die
oorspronkelijk op deze uren werden verricht maar gedurende de middeleeuwen zijn enkele hiervan naar andere uren van de dag verschoven.
De lauden (lofzangen) of de metten (laudes matutinae) vonden oorspronkelijk rond middernacht plaats maar verschoven geleidelijk
meer en meer naar de vroege ochtenduren.
De prieme werd gelezen tijdens het eerste uur (hora prima, ook primetijd) van de dag.
De terts (ook tierce, tiercetijd of tertstijd) vond plaats gedurende het derde uur (hora tertia) van de dag.
De sexten werden oorspronkelijk in het zesde uur (hora sexta, ook sextijd) van de dag gelezen maar door de geleidelijke
vervroeging van het middagmaal (zie hieronder) verschoof dit gedurende de middeleeuwen steeds meer naar het vierde uur van de dag.
Gedurende het negende uur (hora nona) van de dag, die dus halverwege in de middag eindigt, vond oorspronkelijk de middagmaal
(noenmaal) plaats. In de loop der tijd werd dit echter steeds meer en meer vervroegd totdat dit rond het begin van de middag viel. Vandaar
dat noen (ook noenetijd of noenestond; vergelijk met het Engelse noon) nu de huidige betekenis van 12 uur smiddags
heeft gekregen.
De vesper (ook vespertijd) vond oorspronkelijk plaats in het laatste uur van de dag en vóór het eerste uur van de schemer
(hora vespera) maar is geleidelijk verschoven naar het midden van de middag.
De compli (ook completorium, complete, complie of complietijd) vond na zonsondergang plaats in het eerste uur van de
nacht.
De moderne manier om de uren vanaf middernacht en de middag te tellen is pas in de late middeleeuwen ontstaan (wellicht zelfs in de Nederlanden) en
dankt haar oorsprong vermoedelijk aan de praktijk om de stads en kerkklokken aan het begin van de middag met de meridiaandoorgang van de zon in
het zuiden gelijk te zetten.
De doorlopende telling van 0 uur tot 24 uur vanaf middernacht vindt haar oorsprong pas in de 19de eeuw. Deze telling werd vanaf de
oudheid ook wel door sterrenkundigen toegepast doch hun telling begon om 12 uur in de middag zodat er geen wisseling van het dagnummer om
middernacht zou optreden.
Deze astronomische uurtelling, vanaf het begin van de middag, treft men ook aan in oude astrologische geschriften en in scheepsjournalen
en werd pas in 1925 officieel door de sterrenkundigen afgeschaft.