Voor het regelen van alle openbare uurwerken binnen een stad werd meestal een lokale klokkenmaker als opziener van de stadsklokken aangesteld. Deze onderhield de uurwerken en gaf instructies hoe de klokken met behulp van een zonnewijzer, die meestal aan de zuidzijde van een kerk of het stadhuis aan de muur was bevestigd, naar de plaatselijke zonnetijd geregeld konden worden.
Voor een grote stad met meerdere stadklokken voorzien van een carillon vergde dit soms enige aanpassingen. Zo moest in 1723 de opziener van de stadsklokken van Rotterdam er onder meer op toezien dat:
[…] de klocken op het oude hooft, op het nieuwe hooft, op de schiedamsche poort, op het Gasthuijs en op de oude Engelsche kerk moeten beginnen te slaen acht minuten voor de zon, op het Stadhuijs en op de Brouwery van de 2 Leeuwen seven minuten voor de zon, op de groote toren ses minuten voor de zon, op de fransche kerk vijf minuten voor de zon, en op de Delftsche poort even gelyck met de zon, sulks dat het voorslag of spelen van de klocken wort verstaen te geschieden in het oude uijr en het slaen van de klocken in het nieuwe uijr.
De meest waarschijnlijke verklaring voor deze merkwaardige regeling was vermoedelijk de wens van de stadsbestuurders om het spelen van de verschillende carillons niet te veel door elkaar heen te laten gaan.
Ook maakte men vaak gebruik van een verticale of een horizontale meridiaan of middaglijn waarop een afbeelding of de schaduw van de zon te zien was als deze om 12 uur zijn hoogste punt aan de hemel bereikte. Vooral in Italië, maar ook in Spanje, Frankrijk, België, Engeland en Duitsland zijn nog veel hiervan bewaard gebleven in kerken en openbare gebouwen.
Of dergelijke middaglijnen veelvuldig in Nederland zijn toegepast is niet bekend er zijn in elk geval maar zeer weinig van bewaard gebleven. De best bekende bevindt zich in de vloer van de zgn. Bovenvestibule (of Oranjegalerij) van het stadhuis van Den Bosch maar wanneer deze werd aangelegd is niet bekend.