Het vroegst bekende voorstel voor het gebruik van de zomertijd werd geopperd door de veelzijdige Amerikaanse geleerde Benjamin Franklin (1706-1790) toen hij voor enkele jaren als vertegenwoordiger van het Amerikaanse Congres in Parijs verbleef. In een licht-satirisch artikel An Economical Project for Diminishing the Cost of Light in de Journal de Paris van 26 april 1784 rekende hij aan de inwoners van Parijs voor dat zij zich elk jaar een bedrag van meer dan 96 miljoen livres aan kaarsen konden uitsparen indien zij gedurende de zomermaanden elke dag gelijk met de zon zouden opstaan en niet, zoals het bij de betere standen toen gebruikelijk was, pas laat in de ochtend.
Het voorstel van Franklin vond echter geen navolging en het zou ruim een eeuw duren voordat het weer serieus werd opgepakt door Londense bouwondernemer William Willett (1856-1915). Vanaf het begin van de twintigste eeuw probeerde hij in woord en in geschrift het Engelse volk ervan te overtuigen dat de invoering hiervan niet alleen economische voordelen had maar ook de gezondheid en de gemoedsrust van de mens ten goede kwam. In juli 1907 publiceerde hij zijn brochure The Waste of Daylight waarin hij ondermeer schreef:
Everyone appreciates the long light evenings. Everyone laments their shrinkage as Autumn approaches, and nearly everyone has given utterance to a regret that the clear bright light of early morning, during Spring and Summer months, is so seldom seen or used.
Willetts oorspronkelijke voorstel hield in dat op elk van de vier zondagen van april de klok steeds 20 minuten vooruit gezet zou worden en dat evenzo op elk van de vier zondagen van september de klok weer 20 minuten achteruit werd gezet. Hiermee zou jaarlijks maar liefst 210 uren aan zonlicht gewonnen worden waarbij men zich minstens 2.500.000 pond sterling aan energiekosten bespaarde.
Een gewijzigde voorstel waarbij de klok slechts een maal een uur vooruit (op de derde zondag van april) en vervolgens een half jaar later (op de derde zondag van september) weer een uur terug gezet behoefde te worden werd in 1908 in een wetsvoorstel herhaalde malen door het Engelse Parlement besproken maar het werd bespot en als te onpraktisch verworpen. Er was vooral oppositie van parlementsleden die de belangen van de boeren behartigden en het volgende wel zeer typisch Engelse bezwaar werd opgetekend uit de mond van de Engelse Lord Arthur James Balfour (1848-1930):
Supposing [on the night the clocks are set back] some unfortunate lady was confined with twins and one child was born 10 minutes before 1 oclock. […] the time of birth of the two children would be reversed. […] Such an alteration might conceivably affect the property and titles in that House.
William Willett stierf in 1915 maar de tijden waren inmiddels in zijn voordeel gekeerd. Engeland was toen samen met Frankrijk in een kostbare en tragische oorlog met Duitsland verwikkeld en om de kolenreserves zo veel mogelijk te sparen voerde Duitsland als eerste op 30 april 1916 (om één uur vóór middernacht) in eigen land en in de door haar bezette delen van België en Frankrijk de zomertijd in. Nederland volgde het voorbeeld van Duitsland op de volgende dag (Staatsblad 1916/172) en Engeland deed hetzelfde drie weken later (21 mei).
Nadat ook in 1917 de zomertijd in Nederland op een ad hoc basis was toegepast, werd uiteindelijk op 23 maart 1918 de periode waar binnen de zomertijd werd toegepast wettelijk vastgelegd tussen de uiterste dagen 31 maart en 1 oktober (Staatsblad 1918/165). Voorts zou het begin- en het einddatum elk jaar tijdig in het Staatsblad en in de Nederlandsche Staatscourant aangekondigd worden. In 1917 werd ook bepaald dat het uur van de aanvang telkens om 2 uur na middernacht van de betreffende dag zou zijn; evenzo zou bij het einde van de zomertijd de klok om 3 uur na middernacht van de betreffende dag teruggezet worden. Enkele jaren later, op 22 maart 1922, werd de wettelijke zomertijdperiode nog verder verruimd tot de uiterste dagen 18 maart en 9 oktober (Staatsblad 1922/130).
De hiernavolgende tabel is gebaseerd op de officiële aankondigingen in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (Stb.). Bij deze tabel dienen de opgegeven tijdstippen als volgt geïnterpreteerd te worden: bij de aanvang van de zomertijd verspringt het uur x naar het uur x+1, bij de teruggang naar de gewone tijd (wintertijd) verspringt het uur x naar het uur x-1.
Jaar | Begin | Einde | Bron | Begin | Einde |
1916 | 1 mei 0h | 1 okt 0h | Stb. 1916/172 | Eerste dag van mei | Eerste dag van oktober |
1917 | 16 apr 2h | 17 sep 3h | Stb. 1917/286 | Derde maandag van april | Derde maandag van september |
1918 | 1 apr 2h | 30 sep 3h | Stb. 1918/221 | Eerste maandag van april | Laatste maandag van september |
1919 | 7 apr 2h | 29 sep 3h | Stb. 1919/66 | ||
1920 | 5 apr 2h | 27 sep 3h | Stb. 1920/111 | ||
1921 | 4 apr 2h | 26 sep 3h | Stb. 1921/537 | ||
1922 | 26 mrt 2h | 8 okt 3h | Stb. 1922/131 | Laatste zondag van maart
(in 1923 & 1925 de eerste vrijdag van juni) |
De zondag in het eerste
weekend van oktober |
1923 | 1 jun 2h | 7 okt 3h | Stb. 1923/160 & 413 | ||
1924 | 30 mrt 2h | 5 okt 3h | Stb. 1924/28 | ||
1925 | 5 jun 2h | 4 okt 3h | Stb. 1925/187 | ||
1926 | 15 mei 2h | 3 okt 3h | Stb. 1926/13 | 15 mei
(één week later als deze in het pinksterweekend viel) |
|
1927 | 15 mei 2h | 2 okt 3h | Stb. 1927/36 | ||
1928 | 15 mei 2h | 7 okt 3h | Stb. 1928/17 | ||
1929 | 15 mei 2h | 6 okt 3h | Stb. 1929/16 | ||
1930 | 15 mei 2h | 5 okt 3h | Stb. 1930/28 | ||
1931 | 15 mei 2h | 4 okt 3h | Stb. 1931/52 | ||
1932 | 22 mei 2h | 2 okt 3h | Stb. 1932/83 | ||
1933 | 15 mei 2h | 8 okt 3h | Stb. 1933/38 | ||
1934 | 15 mei 2h | 7 okt 3h | Stb. 1934/81 | ||
1935 | 15 mei 2h | 6 okt 3h | Stb. 1935/112 | ||
1936 | 15 mei 2h | 4 okt 3h | Stb. 1936/381 | ||
1937 | 22 mei 2h | 3 okt 3h | Stb. 1937/383 | ||
1938 | 15 mei 2h | 2 okt 3h | Stb. 1938/380 | ||
1939 | 15 mei 2h | 8 okt 3h | Stb. 1939/383 |
De regels waarmee destijds de begin- en einddata van de zomertijdperiode werden vastgelegd worden nergens in de officiële publicaties vermeldt, maar het bovenstaande overzicht laat zien dat verschillende regels zijn toegepast. In het algemeen valt op dat men de zomertijdperiode bij voorkeur na de paasdagen liet aanvangen alleen in de jaren 1919, 1922 en 1924 gebeurde dit vóór de paasdagen terwijl in 1918 en 1920 de aanvang op paasmaandag plaatsvond.