Op een enkele uitzondering na zijn mensen slecht in hoofdrekenen. Optellen en aftrekken met getallen beneden de honderd levert heel veel mensen al moeilijkheden op. Ook het vermenigvuldigen en delen geeft de nodige hoofdbrekens, om nog maar te zwijgen over ingewikkelde rekenkundige bewerkingen als worteltrekken, machtsverheffen, percentageberekeningen, ontbinden in factoren, enzovoorts. Eigenlijk kan een normaal mens zelfs niet echt vermenigvuligen. Dat hij toch zeer snel de goede antwoorden weet op onverschillig welke vermenigvuldiging van twee getallen onder de tien, komt doordat de tafels van 1 tot en met 10 uit het hoofd zijn geleerd. De klanken van '7 x 8' roepen in het verbale geheugen de antwoordklank van '56' op. Met hoofdrekenen heeft dit niets te maken. Al heel vroeg in de culturele ontwikkeling van de mens, is het matig ontwikkelde rekentalent als een handicap gevoeld. Onderzoekers hebben vastgesteld dat het iets te maken heeft met het aantal aparte objecten, dat de mens zich tegelijk voor de geest kan halen: een aantal dat ergens tussen de vier en de zeven ligt. Voor verdere berekeningen moeten hulpmiddelen worden ingeschakeld en natuurlijk liggen de vingers voor de hand. En als de vingers te kort schieten, worden steentjes of houtjes gebruikt, waarbij een universeel rekenkundig indelingssysteem ontstond op basis van het decimale (tientallige) talstelsel. Eenmaal gesystematiseerd werd het mogelijk rekenkundige bewerkingen, die uitstijgen boven het vermogen tot hoofdrekenen, uit te voeren met behulp van mechanische hulpmiddelen.
![]()
|