Daarna ging het erg snel. Herman Hollerith en James Powers ontwikkelden een ponskaart en machines die deze kaarten konden lezen en de gegevens die daarop stonden, verwerken. Met behulp van de ponskaarten konden problemen worden opgeslagen en benaderd worden, als het uitkwam.

Niet veel later, rond 1940, deed de digitale elektronische computer zijn intrede. De eerste computers rekenden binair met behulp van relais en vervolgens met elektronenbuizen. De logische circuits van de eerste computers waren omvangrijk, kwetsbaar en (dus) weinig betrouwbaar. Na de toepassing van de transistor in de jaren vijftig kwam hierin verbetering, dankzij de vrijwel onbeperkte levensduur van het massieve schakelelement. Bovendien leende de transistor zich tot een vergaande verkleining of miniaturisering, Dit leidde tot de ontwikkeling van het geintegreerde microcircuit, bestaande uit een halfgeleidend metaalplaatje, waarop honderden microscopisch kleine en zeer snel schakelende transistors actief zijn. De zelfde technologie zorgde er ook voor dat de microprocessor zijn intrede deed: een zeer complexe geintegreerde microschakeling, compleet met een permanent of programmeerbaar geheugen, een rekendeel en in- en uitvoerkanalen. Vele duizenden snelle microtransistors zijn op de microprocessor samengepakt op een oppervlak van nog geen halve vierkante centimeter.